“Hee Kim, loop je eigenlijk alleen of samen met iemand anders?” wordt me regelmatig gevraagd als ik weer eens over hardlopen begin te bazelen.
– “Dat verschilt per keer,” is dan mijn repliek. “Soms loop ik alleen, maar ik heb ook een loopmaatje*.”
(*) Zo noemen de hardlopers op social media het. Ik vind het klinken alsof ik vanuit een gemeentelijk sociaal project voor immens mensenschuwe mensen iemand heb toegewezen gekregen om eens per week gezellig mee naar het bos te gaan, terwijl ik in een zakje adem, maar een betere term weet ik ook niet.
Ik zeg dat met de grootst mogelijke vanzelfsprekendheid, maar eigenlijk is het een groot cadeau en weer één van de vele dingen die hardlopen me gebracht heeft.
Ruim twee jaar geleden schreef ik hier een blogpost over eenzaamheid, want ik schuw een beetje openheid en kwetsbaarheid niet, als ik denk dat een ander er baat bij kan hebben. Die blogpost bracht veel teweeg, hele mooie dingen, waarover ik een vervolgpost schreef. Ze zijn echt de moeite waard, als je ze nog niet las.
Er is veel veranderd sindsdien. Ik ben een heel ander mens dan in 2015. Zelfverzekerder, opener, nóg knapper (lees: lichter, ouder en grijzer).
Loopmaatje
Op de basisschool van mijn kinderen was ik altijd nogal een loner op het plein. Weinig behoefte aan smalltalk en te onzeker om op andere ouders af te stappen. Maar toen ik op een ochtend met mijn zware lijf in loopkleding op het schoolplein verscheen, omdat ik midden in een poging zat nu een Echte Hardloper te worden, werd ik aangesproken door een andere moeder.
“Ik wil het ook weer oppakken. Zullen we samen een rondje rennen?”
Acute interne paniek.
Mijn eerste en enige poging om óóit samen met iemand anders te hardlopen was een fiasco. Tijdens het eerste loopje van de Bossche Running Junkies blies ik nog voor de tweede kilometer de aftocht, omdat ik het tempo nog niet aan kon. Met hangend hoofd jogde ik naar huis en zwoer dat ik voortaan alleen nog maar in m’n uppie zou rennen, tenzij er zoiets als een zombie invasie zou komen, waarbij je wel met z’n allen op tempo dezelfde kant op móet, omdat het anders je dood wordt.
“En?” zei ze verwachtingsvol. “Ergens deze week? Doen we daarna een kop thee.”
– “Gezellig, goed idee,” gooide mijn mond eruit, terwijl mijn hoofd dacht: NEE! You moron! Hoe kom je hier onderuit?!
Moet je je voorstellen: knetterdepressief, een langzame loper. Het laatste waar ik zin in had was een rondje hollen met een ander. Ik zou nog liever mijn tong aan het puntje van mijn neus vastnieten of met Gordon trouwen dan dát.
En daar stond ze dan, nog diezelfde week, negen uur dertig sharp, want zij is niet iemand die gras over de dingen laat groeien.
We liepen. We liepen rustig, want tempo zat er bij mij nog niet in. Ik was pas net weer begonnen met hardlopen en bovendien nog veel te zwaar. Ik excuseerde me om de 500 meter voor mijn gebrek aan snelheid. Zij zei dat het niet gaf. En een paar dagen later was ze er weer. En daarna weer. En weer. En weer.
Ik bleef me verontschuldigen voor mijn tempo, als zij met kleine dribbelpasjes naast me bleef hupsen. Zij zei dat het niet gaf en later dat ik niet moest zeuren. Ze rende vooruit om verkeerslichten vast op groen te zetten, wat ik soms heel fijn vond, maar vaak ook heel irritant: dág adempauze. Ze bedacht nieuwe routes om te rennen. Ze app’te ’s morgens of ik er al klaar voor was.

Afgelopen voorjaar en zo’n 25 kg geleden
Terwijl we samen hardliepen – of steeds een beetje minder langzaam – babbelde zij gezellig tegen me aan. Ik was niet zo’n fijne gesprekspartner. Ik kwam niet veel verder dan: ja / nee / goh… / leuk! / uhuh. Allemaal éénlettergrepig, alleen bij een verkeerslicht dat zij niet snel op groen gezet had was ik scheutiger met mijn antwoorden.
Gaandeweg kon ik meer uitbrengen. We hadden ineens gesprekken. Ik had ineens een loopmaatje. Of een gratis runningtherapeut, als je bedenkt hoe mijn hoofd er aan toe was.
Zonder het te weten is mijn loopmaatje (bwuuugggh) met me door een hele lastige periode heengelopen. Zonder haar rende ik ook, omdat ik merkte hoeveel goed het me deed, maar het bleek gewoon gezellig samen! En niet alleen de afgelegde afstand groeide, ook de vriendschap. Er valt een boel te bespreken in die tig kilometer per week. Ondertussen zijn we zo goed als familie.
En nu?
Volgende week staan we samen (met nog een van haar loopmaatjes) aan de start van de Zevenheuvelenloop. We lopen nog steeds samen, maar niet meer iedere training. Soms krijgen we onze agenda’s niet goed in elkaar gepast en soms zijn er trainingen die ik graag alleen loop. Samen een lange duurloop doen is ontzettend leuk, maar intervallen met zijn tweeën werkt bijvoorbeeld niet zo goed. En dan zijn er ook nog dagen waarop ik mijn hoofd leeg wil lopen.
Ondanks dat de zombie invasie tot nu toe is uitgebleven, loop ik dus toch niet meer altijd alleen. Sterker nog, ik vind het zo leuk om met anderen te lopen dat ik nog veel meer evenemten wil doen en misschien ook wel weer iets loopgroeperigs wil proberen!